in memoriam gepubliceerd in 1950 in het Ned.Tijdschrift voor Geneeskunde,

 (Overgedrukt uit het Ned.Tijdschrift voor Geneeskunde. Jaargang 94. No 12    Zaterdag 25 maart 1950 

( terug gevonden door Ineke den Hoed bij opruimen) 

IN MEMORIAM  DR DANIEL DEN HOED        Amsterdam, 18 Maart 1950

Hoe levendig herinner ik mij de dag, waarop DEN HOED, pas sedert enkele dagen arts, zich op de Keizersgracht aan de kliniek van het Antoni van Leeuwenhoekhuis kwam voorstellen, solliciterend naar een assistent plaats. Wij konden juist meer hulp gebruiken, niet al­ leen voor het gewone klinische werk, maar ook omdat de toenmalige stralenarts niet al zijn tijd voor het Instituut beschikbaar kon stellen en  ook  in  de  uren  van  zijn  afwezigheid  enig  toezicht  bij  de be­stralingennoodzakelijk was. 

Op 1 juli 1922 kwam DEN HOED in dienst, niet met de bedoeling radioloog te worden. Na zeer korte tijd ontwaakte bij hem de belangstelling · voor zijn toekomstige vak3, waartoe zijn kennis en voorliefde voor de natuurkunde hem tot op zekere hoogte voorbeschikten.

Toen twee jaar later de radioloog zou vertrekken was het daar­ om niet zo vreemd, dat wij er aan dachten als diens opvolger geen elders opgeleide stralentherapeut te benoemen, maar DEN HOED als het ware in deze werkkring te doen ingroeien·.

Nadat hij reeds enkele maanden eerder ook op het laboratorium van het Antoni van Leeuwenhoekhuis gewerkt had, werd hij op 1 juni 1924 ontheven van zijn functie als klinisch assistent om zich enige tijd verder te kunnen bekwamen in de röntgendiagnostiek en ook om zijn blik op de stralenbehandeling, door een bezoek aan buitenlandse instituten, te verruimen. Aldus mocht hij gedurende enige maanden het diagnostische werk aan het Röntgeninstituut van de Groningse Universiteit, onder leiding van dr.KEYSER, volgen en maakte hij een stage mee in het Kanker­instituut te Stockholm bij  Professor  FORSSELL, die toen reeds een wereldnaam had.

Op 1 januari 1925 kwam de röntgentherapie onder DEN HOED' s zorg, en al spoedig publiceerde hij zijn eerste mededelingen, ook op dit gebied, getuigend van zijn helder verstand, zijn grote ijver en zijn toewijding voor zijn patiënten. Vooral de behandeling van de baarmoederkanker trok weldra zijn volle aandacht, en zou deze blijven behouden. Steeds meer ontwikkelde DEN HOED zich tot een vooraanstaand radioloog door zijn bijzondere geschiktheid als clinicus en technicus. Feitelijk was hij een selfmade man.

Gedurende lange jaren bleef hij intensief klinisch werkzaam en niet alleen op radiologisch gebied, hij bleef namelijk steeds bij de operaties assisteren, waardoor hij van de pathologie van de kanker, alsmede van de mogelijkheden der heelkundige behandeling, beter op de hoogte bleef dan enige andere stralentherapeut. 

Ook de klinische onderzoekingsmethodes werden hem niet vreemd. Ongetwijfeld is dit alles voor zijn latere loopbaan van groot belang geweest en dit, voor een radioloog ongewone werk heeft hem tot de allround kankertherapeut gestempeld, die hij ook na zijn vertrek uit het Antoni van Leeuwenhoekhuis gebleven is. Zijn aangeboren vaardigheid en zijn aanleg tot klinisch diagnostisch werk hebben tot die ontwikkeling veel bijgedragen.

Ook de stralenphysica en in het bijzonder de dosimetrie, hadden zijn volle belangstelling. Toen dan ook in 1939 de plaats van directeur van het Rotterdams Radiotherapeutisch Instituut open­ kwam, zag ieder in hem de aangewezen man, om deze zo uiterst belangrijke post te bezetten. Hiermede kwam een einde aan een 18-jarige dagelijkse samenwerking, die behalve in het gemeen­ schappelijk opstellen van het behandelingsplan voor duizenden patiënten, ook had bestaan in het gestadig overleg over de te volgen koers aan de kliniek van het Antoni van Leeuwenhoekhuis; van samenwerking, die door de kenmerkende vriendelijkheid en eenvoud van DEN HOED alsmede door zijn beminnelijke omgang met het personeel, steeds harmonisch is geweest.

Wat hij als arts voor zijn patiënten betekende, wordt het best gekenschetst door de titel die een onzer zieken hem eens gaf: “onze lieve dokter van de stralen".

In de overtuiging dat het bovenstaande aan DEN HOED onvoldoende recht kan doen wat betreft de bijzondere eigenschappen, die hij in zijn verdere, bijna 10-jarige loopbaan, pas ten volle zou kunnen ontplooien, wil ik gaarne anderen het woord geven. Zijn verdienste als algemeen radiotherapeut worden hieronder door professor STEENHUIS belicht.

 

Het plotseling overlijden van dr.DEN HOED op nog jeugdige leeftijd is een zware slag en laat een moeilijk te vervullen plaats achter. Want DEN HOED behoorde tot de besten onder ons, iemand die door grote gaven en ijver een positie had weten op te bouwen van een geheel eigen karakter, waardoor hij zich de achting en het vertrouwen had weten te verwerven van zijn collegae en patiënten. In de ontwikkeling der radiologie, die de laatste dertig jaren zo stormachtig is toegenomen, vond DEN HOED een dankbaar terrein voor zijn grote werkkracht en optimisme.

Met het diepe weten, dat vooral diegene eigen is, die de historische ontwikkeling van een wetenschap heeft meegemaakt, trachtte hij steeds die ontwikkelingsgang bij te houden en verder te brengen door persoonlijke bijdragen van wetenschappelijke aard.

Juist in de jaren na de oorlog, toen er zoveel achterstand was in te halen en zoveel problemen op een oplossing wachtten, was DEN HOED met onverflauwde ijver bezig, die moeilijkheden onder de ogen te zien en te trachten verder te komen. Want de radiologie krijgt een steeds grotere betekenis in de geneeskunde. Andere wetenschappen zoals natuurkunde, wiskunde, biochemie worden hulpwetenschappen. De technische ontwikkeling wordt steeds groter en tenslotte begint de wetenschap der isotopen haar intrede te doen. De enkeling kan dit alles niet meer omvatten, werkgroepen van verschillende specialisten en van verschillende hulpweten­schappen zijn noodzakelijk en hiervoor had DEN HOED een open oog. Het was zijn grote wens hieraan te mogen medewerken en zijn grote gaven hiervoor te kunnen gebruiken. Helaas, het heeft niet zo mogen zijn. In deze ontwikkelingsfase is hij ons ontvallen, maar de problemen en de zieken zijn gebleven.

Laten wij radiotherapeuten, dankbaar zijn voor wat hij gegeven heeft en hem eren en herdenken door met vastberadenheid ons werk te doen en de wetenschappelijke weg te volgen, die nodig is."

Zijn betekenis als leider van het Radiotherapeutisch Instituut spreekt het best uit de woorden van zijn leerlingen en medewerkers uit die periode, die hieronder volgen: 

"Zoals in het veld van een sterke magneet de ijzerdeeltjes in een gemeenschappelijke gerichtheid worden samengebundeld, zo werden degenen, die onder de leiding van dr.DEN HOED mochten werken, door de kracht van zijn fascinerende persoonlijkheid gebundeld en gericht op dit ene doel: het werk, het geven van het uiterste ter bereiking van een optimaal therapeutisch resultaat. De onweerstaanbaarheid, waarmee dit geschiedde had niets opmerkelijks; weinigen zullen bij eerste kennismaking met de Directeur van het Rotterdamse Instituut bijzonder onder de indruk van hem zijn gekomen; de eenvoud, waarmee hij ieder tegemoet trad, was - achteraf - velen een verrassing. Maar degenen die in zijn Instituut kwamen werken, werden zich bijna zonder uitzondering vroeg of laat bewust, volkomen in de ban te verkeren van zijn persoon, wiens autoriteit zo volstrekt was, dat daartoe geen enkele uiterlijkheid werd vereist.

Deze gemeenschappelijke ervaring en gerichtheid hadden ten gevolge, dat de geest, die op het Instituut heerste, ondanks soms over­ stelpend drukke werkzaamheden, bijkans ideaal mocht worden genoemd, waarin niemand zich meer verheugde dan de Directeur, die zeer op vriendschappelijke omgang met zijn staf- en oud-staf­ leden gesteld was, en wiens huis voor ieder open stond.

Hoewel niemand het mocht weten, was het in zijn omgeving vrij algemeen bekend, dat dr. DEN HOED hartlijder was. Met toenemende bezorgdheid zagen dan ook de leden van zijn staf, die het nauwst met hem samenwerkten, zich de eisen vermenigvuldigen, die een steeds groeiende faam aan hem stelden.

Naast het dagelijkse werk in het Instituut, waarvan hij steeds het grootste aandeel voor zijn rekening nam, en dat tijdens zijn directeurschap tot meer dan de vijfvoudige aanvankelijke omvang was toegenomen, kwamen de vele voordrachten in binnen- en buitenland, die hij steeds 'uiterst nauwgezet voorbereidde, het werk in de Gezondheidsraad, de Centrale Commissie voor de kankerbestrijding, de Adviescommissie voor het Koningin WILHELMINA fonds, de Rijksorganisatie T.N.O., de Internationale commissie voor Radiologische eenheden en diverse andere lichamen, waarvan hij deel uitmaakte; verder zijn vele publicaties, de voorbereiding van de verbouwing en uitbreiding van het Instituut, die hem de laatste tijd veel zorg gaf en niet het minst de ontvangst der vele binnen- en buitenlandse bezoekers, die zich regelmatig bij hem aanmeldden. Gehandicapt door het gemis van zijn voornaamste medewerker die gemobiliseerd was, door de gevolgen van een auto-ongeluk de vorige zomer, door de te nauwe behuizing van het Instituut, door een hinderlijke ingewandsziekte, is deze tot het laatste toe de niet te remmen werker plotseling onder zijn bovenmenselijke taak bezweken.

Kort voor zijn dood smaakte hij nog de voldoening, twee van zijn leerlingen op onderwerpen uit zijn kliniek te zien promoveren ( C. H. RERING op : Over de moderne stralentherapie van kwaadaardige keelgezwellen; G.OKK op: Stralenbehandeling der halslymphknoopmeta­ stasen van maligne tumoren der lip, mondholte, tongbasis en tonsil;) degenen die volgen zouden zullen zijn raad en voorlichting node missen.

Aan het Instituut laat hij weliswaar een niet te vullen leegte achter, maar de onder zijn invloed gegroeide eensgezindheid is, zo mogelijk, nog groter geworden. Niet slechts uit piëteit jegens een zeer geliefde leermeester, maar ook uit de overtuiging, dat zijn weg de juiste was, zal er met de meeste ernst naar worden gestreefd in zijn geest te blijven voortwerken." 

Als zovele ouderen is DEN HOED tot op zekere hoogte het slacht­offer geworden van de naoorlogse periode: de voortdurende over­ belasting, vooral ook ten gevolge van het feit, dat hij zijn beste medewerkers, ondanks alle protesten telkens aan de militaire dienst moest afstaan, heeft hem ongetwijfeld zeer veel kwaad gedaan.

Wij hadden allen hadden, niet het minst met het oog op de verdere uit­breiding van de organisatie der kankerbestrijding in Nederland, nog veel van hem verwacht!

Moge het zijn leerlingen gegeven zijn, zijn werk, hem waardig, voort te zetten.        

                                                                          W.F. WASSINK